Formuleren, structureren en academische stijl

Zie ook 4.2 in Geschiedenis schrijven! voor een duidelijke instructie m.b.t. het structureren van de tekst en het schrijven van goede alinea’s (p. 96-103); 4.3 voor advies m.b.t het invoegen van betoog en debat in jouw tekst (pp. 103-110); en 4.4. m.b.t belangrijke stijlkwesties (pp. 110-117). Paragrafen 4.3 en 4.4. samen geven een goed idee van wat een academische schrijfstijl is.

Hieronder staan een aantal essentiële adviezen met betrekking tot het schrijven van een betogende tekst in academische stijl. Voor een meer uitgebreide uitleg verwijzen we naar Geschiedenis schrijven! zoals hierboven toegelicht. Bij het schrijven van een academische tekst houd je rekening met:


Goed gestructureerde alinea’s
o Vermijd te korte en te lange alinea’s. Meestal hebben pagina’s drie tot vijf alinea’s;
o Eén alinea per punt, of één boodschap per alinea (een aspect, bewering, gedachtestap);
o Gebruik kernzinnen. De kernzin is de hoofdgedachte van de alinea en staat meestal op de eerste of tweede plaats.

Gedegen onderbouwing
o Zorg dat je de alinea en jouw punten voldoende en overtuigend uitwerkt. Dit doe je aan de hand van:
 Argumenten om jouw punt of bewering mee te onderbouwen;
 Het plaatsen van de bewering in breder verband;
 Het aanbrengen van nuancering;
 Tip: houd een kritsche lezer indachtig, die continu vraagt: ‘Hoezo?’, ‘Leg uit!’, ‘Waarom dan?’, ‘Hoe dan precies?’


o Voldoende feitelijke informatie
 Benoem concreet over wie, wat, waar en wanneer het gaat;
 Wees dus zo specifiek mogelijk (over welke groepen gaat het, wat voor gebeurtenis precies, etc.).

Het gebruik van signaalwoorden
o Een goede alinea verhoudt zich op een logische manier tot de vorige en volgende alinea. De lezer moet jouw denkstappen goed kunnen volgen. Daarvoor maak je gebruik van signaalwoorden, zoals:
 ook, tevens, bovendien, daarnaast, alsook, niet alleen…maar ook, ten eerste, ten tweede, behalve (nevenschikkende relatie);
 maar, echter, nietemin, toch, desondanks, enerzijds…anderzijds, met uitzondering van, anders dan, in tegenstelling tot, hoewel, behalve (tegenstellende relatie);
 bijvoorbeeld, zo, zoals, evenals (toelichting);
 aanvankelijk, eerst, voordat, om te beginnen, nadat, daarna, vervolgens, toen, ten slote (chronologische relatie);
 doordat, omdat, want, omdat, aangezien, immers, namelijk, daardoor, daarom, dus, dan ook, ten slote (causale relatie);
 om te, door te, opdat, door middel van, daarmee (doel/middel);
 kortom, met andere woorden (samenvatting).

Werkwoordtijden
o Gebruik de verleden tijd voor alle handelingen die zich in het verleden afspelen;
o Gebruik de tegenwoordige tijd voor handelingen die zich in het heden afspelen;
o Gebruik de tegenwoordige tijd ook bij het opschrijven van iets dat gaat over een tekst of object dat nog steeds bestaat. Dus bijv:
 ‘De Romeinse senator A zei…’, maar:
 ‘in haar artikel uit 1903 betoogt auteur X dat…’ (ook al is auteur X niet langer onder ons).


Actief formulieren
o Vermijd zogeheten passieve zinnen als ‘toen persoon A op locatie aankwam werd hij aangevallen’ of ‘In dit werkstuk zal worden aangetoond’. Het zijn dan minder duidelijke en krachtige zinnen (het is bijvoorbeeld vaak niet duidelijk wie de handelende actor is). Maak deze zinnen actief, zoals: ‘toen persoon A op locatie aankwam viel een groep mannen hem aan’ en ‘Ik zal in dit werkstuk aantonen’.

Maak bestudeerde auteurs expliciet (= academisch vertelperspectief)
o Als je een tekst schrijft/in de tekst schrijft over ideeën van bepaalde auteurs (literatuur of bronnen), noem de auteurs in de tekst als handelende persoon die onderzoekt, beweert, concludeert, verklaart, beargumenteert, etc.;
o Noem bij de eerste keer zowel voor- als achternaam en introduceer het beroep/vakgebied. Dus bijvoorbeeld: ‘De socioloog Max Weber’;
o Je positioneert je zo als een intermediair tussen auteur en/of historische actor en de lezer van jouw betoog. Schrijf zo adequaat mogelijk op wat een auteur in een bepaalde tekst onderzoekt of beweert, wat iemand anders daarover heeft geschreven of heeft gezegd. Dan formuleer je jouw eigen gedachtegang. Bijv:


‘De historicus James Given betoogt in zijn boek uit 1970 dat er in de middeleeuwen relatief meer moorden werden gepleegd. Dit was volgens hem onder meer het geval vanwege het grote aantal wapens, zoals messen, dat in de samenleving circuleerde. Daardoor liepen ruzies eerder uit op geweld. Anders dan Given stelt Trevor Dean dat het aantal geweldsdelicten waarbij een wijd circulerend wapen werd gebruikt zeer laag lag. Dean ziet daar dan ook geen verklaring in voor een groot aantal moorden. Op basis van nieuwe tellingen betogen historici als Dean en Andrew Finch dat het aantal moorden relatief gezien niet zo hoog was als historici eerder dachten. Over de omvang en vorm van moordgeweld in de middeleeuwen is dus nog discussie.’

Citeren
o Plaats korte citaten (t/m ca. 2 regels) altijd tussen enkele aanhalingstekens in de lopende tekst en plaats een voetnoot (zie verderop). Gebruik geen cursief, tenzij een cursief tekstgedeelte onderdeel is van het citaat of wanneer je ergens nadruk op wilt leggen;

o Langere citaten (3 regels en meer) worden voorafgegaan en afgesloten met een witregel en niet tussen aanhalingstekens geplaatst. Laat dit citaat in zijn geheel inspringen (met Tab handmatig elke zin, of ctrl-m (Windows) of ctrl-shift-m (Mac) voor de gehele sectie) en maak het een letergroote kleiner. Schrijf je met letergroote 11, dan is het lange citaat dus in letergroote 10. We noemen zo’n citaat ook wel blokcitaat;
o Het gebruik van citaten is zinvol om de tekst te verlevendigen en om belangrijke beweringen of ideeën van andere auteurs heel expliciet in jouw tekst te verwerken. Soms neem je een primaire bron op als blokcitaat;
o Wees wel zuinig met citeren en zorg dat de citaten niet te lang zijn (dan slaat de lezer ze vaak over);
o Leg altijd de kern van het citaat uit en verwerk die in het betoog (anders vraagt de lezer zich af: waarvoor dient het citaat?);
o Let op! De spelling van citaten mag niet veranderd worden. Fouten in de spelling die in het oorspronkelijk citaat staan, moet je dus laten staan (voeg eventueel ‘[sic]’ toe om dat te benadrukken).

Parafraseren
o Probeer de gedachtegang van andere auteurs zo adequaat mogelijk in eigen woorden weer te geven (= parafraseren);
o Zorg dat duidelijk is wat het onderscheid is tussen ‘feiten’ en beweringen van andere auteurs, en jouw interpretaties. Dit kun je doen door:
 parafrase en eigen interpretatie in afzonderlijke zinnen op te schrijven; en
 zinnen te beginnen met: ‘Dit duidt op/dit zou kunnen duiden op’, ‘op basis hiervan zou je dus kunnen stellen dat’, etc.

Balans tussen academisch en toegankelijk
o Idealiter schrijf je toegankelijk voor zowel specialistisch als niet-specialistisch publiek (meestal jouw docent/examinator en de studenten in de werkgroep van het vak);
o Leg vakjargon dus uit waar nodig, en vermijd té formeel taalgebruik;
o Schrijf ook niet te populair en voorkom spreektaal (‘Napoleon was natuurlijk een naar ventje, dat weten we allemaal’).

Gebruik van ‘ik’ en ‘naar mijn mening’, etc.
o Je mag gerust ‘ik’ gebruiken in een academische tekst. Dat maakt de tekst levendig en laat duidelijk zien wanneer jij iets vindt of beargumenteert;
o Wees wel terughoudend, anders krijgt de tekst een subjectief karakter. De ik-vorm komt het vaakst voor in de inleiding en conclusie (ook van hoofdstukken). Gebruik ‘ik’ niet als opening van de eerste zin van een tekst;
o Andere vormen die zeker gebruikt kunnen worden ‘naar mijn mening’, ‘mijns inziens’, etc;
o Gebruik juist liever geen termen als ‘we’ of ‘men’. Het is dan niet duidelijk om wie dat gaat en de tekst wordt wat droog (en de kritische lezer kan zeggen: ‘hoezo vind(t) ik of men dat volgens jou?’).